Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5518

Datum uitspraak2008-02-28
Datum gepubliceerd2008-03-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-004597-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door de verdediging is voorts aangevoerd dat de aanhouding van verdachte door de beveiliging niet rechtsgeldig was en dat de vruchten van die aanhouding buiten beschouwing moeten blijven. Het hof overweegt dat de aanhouding van verdachte door het wachtpersoneel op 1 maart 2006 (om 23:15 uur) rechtmatig was, aangezien die aanhouding plaatsvond op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is vervolgens onverwijld (om 23:30 uur) aan opsporings-ambtenaren van de Koninklijke marechaussee overgeleverd. Om 23:30 uur hadden de opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee het eerste contact met verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nog op het kazerneterrein heeft voldaan aan de vordering medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Uit het dossier blijkt, dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 23:30 uur en 23:42 uur. Om 00:08 uur is verdachte bevolen mee te werken aan een ademanalyse. De ademanalyse is aangevangen op 2 maart 2006 om 00:09 uur. Hieruit volgt dat vanaf het moment van afleggen van de eerste ademproef door verdachte op de kazerne tot de ademanalyse 20 minuten zijn verstreken. De stelling van de verdediging dat verbalisanten zouden moeten beschikken over geijkte horloges vindt geen steun in het recht, meer in het bijzonder niet in artikel 6 EVRM. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanknopingspunten voor enige twijfel over de door de verbalisanten gerelateerde tijdstippen.


Uitspraak

Parketnummer: 21-004597-06 Uitspraak d.d.: 28 februari 2008 TEGENSPRAAK GERECHTSHOF TE ARNHEM militaire kamer ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Arnhem van 9 november 2006 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-080130-04, in de strafzaak tegen Verdachte, geboren te geboorteplaats op geboortedatum, wonende te adres, sergeant, Het hoger beroep De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2007 en 14 februari 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal bewezenverklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd en verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 460,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd geweest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met 2 jaar proeftijd. Verder heeft de advocaat-generaal zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf gehandhaafd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 1 maart 2006, te of nabij Oirschot, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 410 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Door de verdediging is aangevoerd dat het feit plaats vond op militair terrein, waarvoor door de Koninklijke Landmacht weliswaar een order is uitgevaardigd dat de aanwijzingen van de Wegenverkeerswet 1994 ook op dit terrein van kracht zijn, maar dat dit geen wet is die door de strafwetten bestreken wordt. Het betreft volgens de verdediging privé-terrein waar een eigen binnen de organisatie geldende regeling van kracht is. Overtreding daarvan levert volgens de verdediging niet een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 op. Het hof verwerpt dit verweer aangezien dit er ten onrechte aan voorbij ziet dat het element “weg” geen deel uitmaakt van de delictsomschrijving in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Zie reeds Hoge Raad 15 juni 1976, NJ 1977,99. Door de verdediging is voorts aangevoerd dat de aanhouding van verdachte door de beveiliging niet rechtsgeldig was en dat de vruchten van die aanhouding buiten beschouwing moeten blijven. Het hof overweegt dat de aanhouding van verdachte door het wachtpersoneel op 1 maart 2006 (om 23:15 uur) rechtmatig was, aangezien die aanhouding plaatsvond op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is vervolgens onverwijld (om 23:30 uur) aan opsporings-ambtenaren van de Koninklijke marechaussee overgeleverd. Om 23:30 uur hadden de opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee het eerste contact met verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nog op het kazerneterrein heeft voldaan aan de vordering medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Uit het dossier blijkt, dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 23:30 uur en 23:42 uur. Om 00:08 uur is verdachte bevolen mee te werken aan een ademanalyse. De ademanalyse is aangevangen op 2 maart 2006 om 00:09 uur. Hieruit volgt dat vanaf het moment van afleggen van de eerste ademproef door verdachte op de kazerne tot de ademanalyse 20 minuten zijn verstreken. De stelling van de verdediging dat verbalisanten zouden moeten beschikken over geijkte horloges vindt geen steun in het recht, meer in het bijzonder niet in artikel 6 EVRM. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanknopingspunten voor enige twijfel over de door de verbalisanten gerelateerde tijdstippen. Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: Hij op 1 maart 2006 te Oirschot als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 410 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof ziet geen aanleiding tot het toepassen van de zogenaamde “militaire clausule”. Verdachte heeft bij zijn vorige veroordeling een duidelijke waarschuwing gekregen, die hij in de wind heeft geslagen door tijdens de proeftijd wéér met teveel drank op te gaan rijden, nota bene op een militair terrein. Vordering tenuitvoerlegging Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de militaire politierechter te Arnhem van 31 januari 2005 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 460,00 (vierhonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 (negen) dagen hechtenis. Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden. Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tenuitvoerlegging Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 31 januari 2005, te weten van: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden. Aldus gewezen door mr R. van den Heuvel, voorzitter, mr A.W.M. Elders, lid, en commandeur (A) (tit) mr M. van Seventer, militair lid, in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier, en op 28 februari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.